31 december 2016
Basketball was en is de sportliefde van mijn leven, voetbal een heel goede tweede. Past darts daar dan nog bij? Maar natuurlijk. In de sport kun je zo polygaam zijn als je wilt. Gelukkig maar. Heerlijk met z’n allen onder de wol.
Eén november 2014 was het hoogtepunt, om niet te zeggen de absolute climax van mijn dartscarrière. Mijn eerste en, ik kom er rond voor uit, nog steeds enige 180. Drie perfecte darts in het rood, drie pijlen van Amor in The Lipstick. Twee keer triple 20 was begin dat jaar al eens gelukt, met een dikke enkele één erbij. Maar nu: boem, boem en nog eens boem. Onwaarschijnlijk, wat een kick. Uit m’n plaat, uit m’n dak, door het absolute dolle.
Had ik het zien aankomen? Zeer zeker niet. Had ik het gevoel dat mijn rechterarm drie keer de ultieme beweging had gemaakt, dat ik controle over mijn pijlen had? Neuh. Maar dit is kennelijk wat er kon gebeuren als je maar lang genoeg oefende en onverstoorbaar door bleef smijten.
Het onbeschrijflijke gevoel dat zich van mij meester maakte, herkende ik direct van mijn eerste dunk op het basketballpleintje. Als jongen van 16, toen al uitgegroeid naar 1 meter 89 en gezegend met een behoorlijke sprongkracht, droomde ik van het ultieme: zo hoog kunnen opstijgen dat je de bal zo hard als je wilde door de ring kon rammen. Sprongtraining met zandzakjes om mijn enkels, mij naar Amerikaans recept voorgeschreven door the one and only Henk Pieterse, bracht uitkomst. Bij poging nummer 3.641 gebeurde het ongelooflijke. Dribbel vanaf de middellijn, snelheid maken, bal vastpakken, stap rechts, stap links, afzetten, omhoog gaan, vliegen, zweven, KLAPBOEM, nooit meer op aarde terugkeren.
Of die dag op het voetbalveld van ABZOV, kort voor AmsterdamseBosZondagOchtendVoetbal. Voorzet vanaf rechts, lang onderweg naar mij toe op zo’n 15 meter schuin links van de goal, zal ik hem pakken met het hoofd, nee, te laag, o jee wel erg laag, die komt vlak boven de grond, uithalen dan maar, een volley vol op de wreef, perfect krommend gestuurd door een woud van zeven verdedigers, als een raket inslaand in de rechterbovenhoek, regendruppels furieus van het net schuddend en de keeper zeiknat achterlatend.
Dat gevoel dus.
Ergens in de verte hoorde ik Russ Bray met zijn op oud-Keltisch eikenhout gerijpte, driedubbel doorgerookte stem mijn magistrale 180 afroepen, nee, laten galmen als het op hol geslagen orgel van de kathedraal van Liverpool.
Heel anders voelde mijn Eerste Keer als dartscommentator. Nerveus, zullen we maar zeggen. Er was, in het najaar van 2003, een plekje vrij gekomen in het kleine gilde der Pijlenkeilprofeten en ik maakte dankbaar gebruik van het aanbod om het dartsevangelie mee te helpen verkondigen. Darts, dat leek mij wel wat. Een sport vol kleurrijke karakters. Karakters zoals ik die kende uit de NBA, de professionele Amerikaanse basketballcompetitie, die ik sinds een paar jaar al mocht volgen als lid van het even kleine gilde van basketballcommentatoren.
Inmiddels was ik aardig gewend aan het vocaal begeleiden van tien lange mannen op een parketvloer van 29 bij 15 meter, die continu op grote snelheid heen en weer renden en telkenmale probeerden de bal van grote afstand door de ring met net te gooien, dan wel er zo hard mogelijk van bovenaf doorheen te rammen. Al was het alleen al omdat ik de sport een kwart eeuw met volle passie had beoefend en zelfs aan de Nederlandse eredivisie had mogen ruiken. Maar darts, dat was toch echt heel wat anders.
Bij basketball begin je op nul punten en ben je blij als je na 40 minuten boven de honderd uitkomt. Hier begin je op 501 en moet je binnen een paar minuten op nul zien te komen. Bij basketball telt een vrije worp voor één, een gewoon schot voor twee en een driepunter, opmerkelijk genoeg, voor drie punten. Bij darts moet je continu rekenen, aanpassen en vooral hard dunken aan het eind. Pardon, een dubbel gooien.
Gelukkig had ik daar op de Vechtsebanen in Utrecht, tijdens de reeds lang ter ziele gegane World Darts Trophy, Jacques Nieuwlaat naast mij zitten. The Human Calculator. Met de nadruk op “human”. Wat een geweldige kerel zeg. Wat sleepte hij mij er doorheen daar in die skihut met uitzicht op het speelveld, die telefooncel van Dr. Who vanwaaruit je darters als Raymond van Barneveld, Mervyn King, Tony David, Martin Adams, John-Boy Walton en Ted Hankey uit de player’s room kon zien komen, over die tientallen meters lange balustrade naar het podium kon zien schrijden, zwaaiend onderwijl naar de dolenthousiaste deelnemers aan de Grote Verkleedpartij daar beneden.
Vooral de opkomst van “Count” Hankey maakte op mij grote indruk. Het gespannen geroezemoes in de zaal, de fameuze aankondiging van wijlen mastercaller Martin Fitzmaurice (“Darkness has descended, the midnight hour cometh, it’s The Count… Ted Hankey!”), de dreunende klanken van de Big Ben die de Vechtsebanen op hun grondvesten deden trillen, gevolgd door de scheurende hardstylebeat van DJ Zany’s “Be On Your Way”. Zoals de knotskoldergekke Dennis Rodman, naast Michael Jordan natuurlijk, mijn grote favoriet was onder de NBA-spelers, zo werd de doorgeleefde, lodderig naar het publiek loerende, grommende, gesticulerende, vertragende, nog verder vertragende, tegenstanders volledig uit hun spel halende Hankey mijn grote favoriet in het darts. Altijd een zwak gehad voor de Bad Boys.
Met de hulp van Jacques Nieuwlaat leerde ik als kersverse dartscommentator snel gevoel krijgen voor de timing van een dartsleg. Dat betekende ook: weten wanneer je moet zwijgen. Als het op een ingewikkelde finish aankwam bijvoorbeeld. Dan kwam Jacques in actie, die, in honderdsten van seconden rekenend en schakelend, de uitgooi tot een even goed einde kon brengen als de darter zelf ook hoopte te doen, maar daar zeker niet altijd in slaagde.
En daar zijn we bij de ultieme X-factor van de dartssport: de spanning. Net als iedere echte sportliefhebber had ik genoten van de vier wereldtitels van Raymond van Barneveld op Lakeside. En had ik nagelbijtend alle mislukte pogingen aanschouwd die hij tussendoor deed. Wat een spanning, wat een sensatie, elke pijl weer, elke leg, elke set, elke wedstrijd.
Was er een andere sport die zoveel spanningsmomenten kende als darts? Hmmm, tennis kwam in de buurt, als je tenminste niet te maken had met twee van die baseline-klanten met hun eindeloze we-slaan-lekker-een-balletje-heen-en-weer-rallies. En de andere sporten? Tsja, dan wordt het toch echt een kwestie van hopen. Hopen dat het krachtsverschil niet te groot is en dat de dames of heren in staat zijn tot spektakel.
Ook de allerslechtste dartswedstrijden, zo slecht dat je zelf denkt ook nog wel een poging te kunnen wagen, zijn bijna zonder uitzondering spannend. Elk vijf mislukte pijlen op dubbel twee, vijf mislukte pijlen op dubbel één, tien keer zoveel spanning, wat wil je meer? Humor om te lachen? Krijgt u er gratis bij meneer. Lekker kijken naar twee stand-up comedians die zo slecht zijn dat het weer leuk wordt. Twee Robert de Niro’s in “The King of Comedy”. Voor hetzelfde geld.
Nee, dan twee mannen die zó goed zijn dat ze je werkelijk naar adem doen snakken. Mannen die in staat zijn een liederlijke stortvloed aan honderdtachtigers, hoge finishes en de prachtigste staaltjes vakkenvullen te produceren, de spanning en het spektakel ondertussen tot het onverdraagbare opvoerend. Een grotere sensatie bestaat niet.
In januari 2004 mocht ik al dat moois van dichtbij aanschouwen op Lakeside. Niet als commentator, maar als item-maker. Samen met Arjan van der Giessen, die zes jaar eerder het dartscircus al was binnengestapt. In die dagen zond SBS6 het darten nog uit en dat betekende veel, liefst gekke filmpjes maken. Hoe gekker hoe beter. Andy Fordham als levensechte Viking, onder vocale begeleiding van, jawel, voetbalcommentator Sierd de Vos. Ted Hankey in zijn vertrouwde rol van Graaf Dracula. Tony “Silverback” O’Shea die in een boom klimt en er vervolgens, weinig gorilla-like, net zo hard weer uit dondert. Ja, het kon niet op in die dagen.
Zelf had ik het geniale plan bedacht een Spel Zonder Grenzen te organiseren tussen dartsfans uit verschillende landen. En, om met de mannen van Dit Was Het Nieuws te spreken, gelukkig hebben we de beelden nog.
In de periode tussen 2006 en 2010 moest ik, tot mijn grote spijt, het darts beroepsmatig loslaten en mij op andere sporten concentreren. Voetbal en basketball liepen lekker door en daar fietste gezellig nog wat honkbal, ijshockey en American Football tussendoor. Ondertussen zag ik Jelle Klaasen wereldkampioen worden op Lakeside. Ik zag de verliezer van die finale, Raymond van Barneveld, hetzelfde kunstje een jaar later flikken bij de PDC. Ik zag vele opkomsten van Taylor, Mardle, Manley, Part, Barney, Fast Vinny en al die anderen. En kreeg elke keer weer kippenvel.
Eind 2010 kocht RTL7 de uitzendrechten van het darts en mocht ik weer naast Jacques Nieuwlaat, soms Niels de Ruiter of een enkele keer Roland Scholten, in het commentaarhok plaatsnemen. Zes jaar later mag ik er nog steeds zitten en voel me gezegend. Met z’n tweeën commentaar doen, een paar uur lang dialoog houden over die prachtige dartssport, soms zelfs elkaars zinnen afmaken na al die tijd, elkaar prikkelen om net als de mannen op het podium het uiterste eruit te halen, niets is leuker dan dat. Dan is, hoewel het tegen alle dartswetten indruist, één en één echt drie.
Deze gepassioneerde huis-tuin-en-keuken-darter wens u een zeer gelukkig, gezond en sportief 2017. Met heel veel volleys, dunks en honderdtachtigers. Of waar u maar van houdt.